In het
wetenschappelijk rapport van F. IJnsen treft men gegevens aan over de wijze waarop deze
onderzoeker op basis van gegevens uit oude kronieken vanaf het jaar 1200 de winters heeft
geklassificeerd.
Hij bekeek de kwaliteit van deze winters over de periode van 1 november tot en met
31 maart. Daarbij deelde hij de winters in naar het 'vorstgetal' en beoordeelde hij ze
naar de volgende maatstaven:
Vorstgetal |
84 of hoger = extreem
strenge winter |
68 tot
83 = zeer streng |
44 tot
67 = streng |
28 tot
43 = koud |
|
IJnsen
berekende het vorstgetal V met de volgende formule:
V = 0,00275v2 + 0,667y + 1,11z |
waarin:
v= het aantal
vorstdagen |
z= het aantal zeer
koude dagen (minimumtemperatuur -10°C of lager) |
Y= het aantal
ijsdagen (dagen waarop het overdag blijft vriezen) |
|
De
strengste winter qua vorstgetal van 1850 tot 1999 was die van 1963 (winterperiode
1962/1963) met een 'Vorstgetal' van 84, dus op het nippertje een extreem strenge winter.
Strenge winters met een 'Vorstgetal' van 44 en hoger komen ongeveer vijftien maal per 100
jaar voor. Ned-H3 'Kwaliteit winter A' met V=32 is dus een koude winter, terwijl Ned-H3
'Kwaliteit winter B' met V=18 een normale winter is. Zoals elders al is aangegeven, hebben
beide winters toch een ongeveer gelijkwaardige beproevingskwaliteit. Dat komt door de
aanvullende normstellingen, die de winterkwaliteit positief (sneeuwbedekking bij
'Kwaliteit winter A') of negatief (een extreem straffe uitdrogende wind bij 'Kwaliteit
winter B') beïnvloeden.
'Gelderse Fuchsia Info-site' -
november 2008 |